Bloken, biggels en bijnamen
Nog niet eens zo lang geleden, 2 generaties misschien, zo rond de jaren vijftig, zestig van de vorige eeuw, had elk dorp in de Krimpenerwaard min of meer haar eigen dialect. In hoofdlijnen werden de klinkers wel identiek uitgesproken. Een lange aa, zoals in staan en gaan, werd stèn en gèn. Lopen werd uitgesproken als lôôpen met een lange oo zoals in ‘door.’ Verkleinwoorden eindigden meestal op gie zoals in ‘dingie’ (dingetje), of tie bij dubbeltie (dubbeltje). Het leek er soms ook op dat men angstvallig probeerde het correct uitspreken van woorden te vermijden, omdat dat wellicht te ‘grozig’ (verwaand) zou overkomen. Een heining rond het erf heette dan ook een een haaining, je was ergens niet tegen, maar teugen. Het erf rond de woning werd wurf. In sommige dorpen werd er weer een t achter uitgesproken en zei men wurft. Een mus( vogeltje) was een mos. Kortom: met een beetje gevoel voor taal kon je het allemaal wel volgen, als het maar niet te snel en té knauwerig ging.
Anders werd het wanneer er woorden werden gebruikt die specifiek voor een dorpsdialect waren. Dan kon de toehoorder die het idioom niet beheerste het spoor lelijk bijster raken. Want zeg nou zelf: Wanneer iemand opmerkt “dat ik wel eens mag rugten” terwijl hij over de ‘haaining’ in mijn tuin kijkt, dan weet ik wel wat hij bedoelt, maar ik vrees dat menigeen hem niet begrijpend zal aanstaren. Rugten is een oud Bergambachts - en waarschijnlijk ook Krimpenerwaards - woord voor wieden, onkruid trekken, zoals er zoveel van die specifieke woorden en uitdrukkingen zijn die in geen enkel woordenboek voor komen. Mijn moeder liep vroeger op haar bloken en kluiterde de biggels op de wurf met de kluiteruif. Vertaalt: Mijn moeder liep vroeger op haar klompen en harkte het grind op het erf met een hark. Wanneer iemand ergens een rommeltje van maakte, heette het dat hij de boel “verinneweerde.” Een ritje met de fiets naar een andere plaats was “guns en trug” wel een uur rijden. Iemand die hard aan het werk was kon “réépen,” een woord dat nergens houvast biedt wanneer je niet weet wat het betekent. “Ik ga maar eens “toereejen.” Huh? Ja het staat er echt, “ toereejen.” Mijn moeder gebruikte het om aan te geven dat ze aan de slag ging, onverschillig waarmee. Tsja…
De oerdialectwoorden zoals een bôônsem (bunzing), een kopstoof (boomknoest), of biggels (grind) zijn nog maar bij betrekkelijk weinig mensen bekend en bij de jeugd al volledig uit het collectief geheugen gewist. Een opmerkelijk voorbeeld: Enkele jaren geleden hield iemand die zich gespecialiseerd had in de dialecten van de Krimpenerwaard een lezing in Bergambacht over het onderwerp. Hij deed bijzonder veel moeite om ons in het Bergambachts toe te spreken, maar voor mij- opgegroeid met dit idioom en het nog redelijk beheersend, waren er af en toe diepe twijfels over zijn uitspraak. Enfin, toen hij dezelfde voordracht in Krimpen aan de Lek zou geven en op zoek was naar de locatie, sprak hij enkele jongens aan om de weg te vragen. Hij vond dat hij dat in het Krimpens moest doen, dan verstonden ze hem beslist! Verdwaasd hebben ze hem een tijdje niet begrijpend aangestaard en hem vervolgens in het Engels gevraagd wat hij wilde weten. Ik bedoel maar. Het is gewoon niet anders.
We stellen het erg op prijs wanneer u woorden kent waarvan u denkt dat ze tot het specifieke Krimpenerwaardse dialect behoren en ons deze mailt via het contactformulier.
Bijnamen in Ammerstol, Bergambacht en Berkenwoude
Een ander fenomeen was het gebruik van bijnamen. Er waren er vele, vooral in Ammerstol. Daar leek het wel of iedereen er een had. In Bergambacht waren er ook veel, maar Ammerstol spande de kroon. Het kwam voor dat je naar het woonadres van iemand vroeg, waarbij je de werkelijke naam gebruikte en de aangesprokene het antwoord schuldig bleef. Wanneer je dan wat beschroomd de bijnaam van de gezochte bewoner noemde, klaarde het op en wist men je moeiteloos te vertellen waar de man woonde. Hoe men aan zijn bijnaam kwam is niet altijd duidelijk. Dat de groenteboer Jan de Kroot werd genoemd behoeft geen uitleg, evenmin als Dove Kees of Dikke Gerrit. Maar waarom De Poepen, De Kachelpijp, De Punt, Bonzo, De Krent en Piet Plotseling zo werden genoemd, valt in de meeste gevallen niet meer te achterhalen.
Ik noem hierna nog een aantal Ammerstolse bijnamen. Omwille van de privacy worden de bijbehorende werkelijke namen niet vermeld. Het blijft een hilarische ervaring om de lijst te lezen, die waarschijnlijk nog niet volledig is..
Olie-Pietertje, Bloedworst, Luie Tijs, Jantie de Hit, Jaap de Blooie, Peppel, Willem de Droge, Jan de Lak, De Broed, Dum, Henk de Hond, Knoop, Slurfie, De Kraai, Leugenaar, Maan de Verver, Kaaspik, De Hork, De Lurken, Plas, Jansje de Kat, Tietouw, Trompie, De Platte, Aaltje Turf, Cor van de Dokter, Stoelenpik, De Blus, De Stier, De Blees, Pietje de Lier, Adrie Mik-Mak, Jan de Zak, De Poerels, Hein de Drol, Aart Pilo, Sjet, Fausie, Kees de Heier, Arie Flap,Trijn Troet, Woudoppen, Map de la Plu, Teun de Rekening , De Kikker, Pandoer, De Peulakken, De Bommen, Blinde Ogen, Kulleker, Pietje Beschuit, Druun, Kokopdefies, enz, enz.
In Bergambacht kenden we Schele Zeuventien, De Prinsen, Jan Rollebol, Hannes de Spinnekop, Kolenkit, Han Sok, Griet de Kles, Kees de Blook, Sterrenkijker, Haasje Reebok, De Bunniken, De Woebes, Jaap Flairs, Knuppeltje, Cor de Krakeling, De Uiver, Gart Gaitenbiest , Wante Wante, Arie den Aap, De Poppendokter,Wilde Simon, Makke Simon, Rooie Willempie, Witte Daan, Zwarte Daan, Han Punt, Chrissie Purol, Gerrit de Snuf, De Stijve, Frits de Giechel, Jo de Dropkeizer, Dirk Hap, Piet de Kras, De Roodneuzen. Antoon de Bonbon, Martha Poera, Duimpie, Pjop in je Bjoek, De Blauwe, enz. enz.
We zoeken nog naar bijnamen in Berkenwoude. We hebben er voorlopig 2: Bert Patat en De Boze Geest. Wie helpt ons verder?